Onroerende voorheffing
De onroerende voorheffing is een gewestelijke belasting die je als eigenaar van een woning jaarlijks dient te betalen. Je kan een korting op de onroerende voorheffing verkrijgen voor ingrijpende energetische renovaties van woongebouwen met bouwaanvraag vanaf 1 oktober 2016. Dit is een vorm van belastingvermindering. Je kan tot maximaal 5 jaar na de aankoop van een nieuwe woning deze vermindering aanvragen. Is het E-peil ten hoogste E90, dan bedraagt de vermindering 50% van de onroerende voorheffing. Is het E-peil ten hoogste E60, dan bedraagt de vermindering 100%.
Deze ingrijpende energetische renovatie houdt in:
- Voor aanvragen tot 01/03/2017: een renovatie waarbij de technische installaties om een specifiek binnenklimaat te realiseren volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving worden geïsoleerd, voor zover het geen ontmanteling betreft.
- Voor aanvragen vanaf 01/03/2017: een functiewijziging met een beschermd volume groter dan 800 m³ of een renovatie waarbij minstens de opwekkers om een specifiek binnenklimaat te realiseren volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving worden geïsoleerd, voor zover het geen ontmanteling, gedeeltelijke herbouw of herbouw betreft.
De vermindering wordt automatisch toegekend op jouw aanslagbiljet.
Juridisch
De volledige wettekst over de onroerende voorheffing vind je hieronder.
13 DECEMBER 2013. – Decreet houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit (aangehaald als : Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013)
Hoofdstuk 1 Onroerende voorheffing
Afdeling 1 Belastbaar voorwerp
Artikel 2.1.1.0.1. (01/01/2014- …)
Overeenkomstig artikel 249 van het federale WIB 92 wordt de belasting geheven op inkomsten uit onroerende goederen, gelegen in het Vlaamse Gewest.
Afdeling 2 Belastingplichtigen
Artikel 2.1.2.0.1. (01/01/2014- …)
De belastingplichtige is degene die op 1 januari van het aanslagjaar de eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is van de belastbare goederen.
Afdeling 3 Belastbare grondslag
Artikel 2.1.3.0.1. (01/01/2014- …)
De onroerende voorheffing wordt vastgesteld op basis van het kadastraal inkomen van de belastbare goederen dat op 1 januari van het aanslagjaar bekend is.
Artikel 2.1.3.0.2. (01/01/2014- …)
Voor de vaststelling van de belastbare grondslag wordt geen rekening gehouden met de vermindering overeenkomstig artikel 15 van het federale WIB 92.
Afdeling 4 Tarieven
Artikel 2.1.4.0.1. (01/01/2019- …)
- 1. Het tarief van de onroerende voorheffing bedraagt 3,97 %.§ 2. In afwijking van paragraaf 1 bedraagt het tarief 2,54 % voor :
1° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn of aan door haar opgerichte verenigingen waarvan slechts één of meer Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn deel uitmaken;
2° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan gemeenten;
3° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of aan de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in artikel 40 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;
4° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan het Vlaams Woningfonds;
5° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan een erkend sociaal verhuurkantoor;
6° …;
7° de eigendommen die toebehoren aan rechtspersonen, erkend overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en die gebruikt worden voor wooninfrastructuur voor personen met een handicap, vermeld in artikel 2, 2°, van hetzelfde decreet, die een duidelijk vastgestelde behoefte aan zorg en ondersteuning hebben. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de behoefte aan zorg en ondersteuning wordt vastgesteld.Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste lid, is ook van toepassing op gelijkaardige onroerende goederen van gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste lid, 7°, wordt toegekend vanaf het aanslagjaar waarin uiterlijk op 31 maart aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld wordt dat een rechtspersoon erkend is overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. De toekenning geldt tot het einde van de erkenning. Elke beëindiging van een erkenning moet uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de beëindiging aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld worden.
§ 2/1. In afwijking van paragraaf 1 bedraagt het tarief 2,4 % voor de eigendommen die door een erkend sociaal verhuurkantoor worden gehuurd met toepassing van en conform de voorwaarden, vermeld in artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren.
Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend vanaf het aanslagjaar waarin uiterlijk op 31 maart aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld wordt dat de eigendom op 1 januari van het aanslagjaar gehuurd wordt door een erkend sociaal verhuurkantoor. De toekenning geldt tot het einde van de huurovereenkomst. Elke vroegtijdige beëindiging van de huurovereenkomst wordt uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de beëindiging aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 bedraagt het tarief voor materieel en outillage als vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, 3,97% vermenigvuldigd met de coëfficiënt, vermeld in het tweede lid. De toepassing van de coëfficiënt mag geen aanleiding geven tot een hoger tarief dan het tarief dat van toepassing is in het vorige aanslagjaar, met uitzondering van het aanslagjaar waarin dit decreet in werking treedt waarbij de toepassing van de coëfficiënt geen aanleiding mag geven tot een hoger tarief dan 3,97%.
De coëfficiënt wordt verkregen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar 1996 te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de inkomsten. Daarbij worden de volgende afrondingen toegepast :
1° het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers wordt afgerond op het hogere of lagere honderdste naargelang het cijfer van de duizendsten al of niet vijf bereikt;
2° de coëfficiënt wordt afgerond op het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet vijf bereikt;
3° na de toepassing van de coëfficiënt wordt het verkregen tariefbedrag afgerond op het hogere of lagere honderdste naargelang het cijfer van de duizendsten al of niet vijf bereikt.
Artikel 2.1.4.0.2. (01/01/2018- 31/12/2022)
- 1. Overeenkomstig artikel 464/1, 1°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zijn de provincies, gemeenten en de agglomeraties gemachtigd om opcentiemen op de onroerende voorheffing te heffen.§ 2. Voor iedere gemeente van het Vlaamse Gewest mag het tarief, vermeld in artikel 2.1.4.0.1, op zichzelf de opbrengst van de gemeentelijke opcentiemen van het aanslagjaar waarin dit artikel in werking treedt niet verhogen ten opzichte van het vorige aanslagjaar.
Als een gemeente de opbrengst van haar deel in die onroerende voorheffing evenwel wil wijzigen, geeft ze dat expliciet aan in haar beslissing en vermeldt ze afzonderlijk :
1° het aantal opcentiemen dat nodig is om, op haar niveau, dezelfde opbrengst te verkrijgen als in het aanslagjaar voorafgaand aan het aanslagjaar waarin dit artikel in werking treedt;
2° het aantal opcentiemen dat voor het aanslagjaar waarin dit artikel in werking treedt daadwerkelijk wordt geheven.§ 3. Voor iedere provincie van het Vlaamse Gewest mogen de provinciale opcentiemen niet meer bedragen dan :
1° voor de provincie Antwerpen : 145,33 opcentiemen;
2° voor de provincie Limburg : 214,52 opcentiemen;
3° voor de provincie Oost-Vlaanderen : 148,47 opcentiemen;
4° voor de provincie Vlaams-Brabant : 171,75 opcentiemen;
5° voor de provincie West-Vlaanderen : 186,22 opcentiemen.
Afdeling 5 Verminderingen
Artikel 2.1.5.0.1. (04/05/2019- …)
- 1. Er wordt een vermindering verleend van :
1° 25 % van de onroerende voorheffing voor de woning waar de belastingplichtige volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn hoofdverblijfplaats heeft, als het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke, in het Vlaamse Gewest gelegen, onroerende goederen niet meer bedraagt dan 745 euro;
2° de onroerende voorheffing berekend volgens de volgende tabel voor de kinderen die in aanmerking komen voor een gezinsbijslag, voor de woning die op 1 januari van het aanslagjaar wordt betrokken door een gezin met ten minste twee kinderen die daar volgens het bevolkingsregister hun woonplaats hebben en die in aanmerking komen voor gezinsbijslag. Daarbij wordt een gehandicapt kind voor twee gerekend.
“aantal kinderen dat in aanmerking komt | totaalbedrag van de vermindering in euro |
2 | 8,58 |
3 | 13,58 |
4 | 19,01 |
5 | 24,92 |
6 | 31,25 |
7 | 38,06 |
8 | 45,35 |
9 | 53,07 |
10 | 61,30 |
Eenheden boven het tiende geven recht op een verhoging van de vermindering met 8,58 euro. De totale bedragen, vermeld in de tabel, en het bedrag van de voormelde verhoging van de vermindering met 8,58 euro worden jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. Die aanpassing gebeurt op basis van een coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de inkomsten, te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar 1996. Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond door weglating van de centgedeelten na de tweede decimaal;
3° de onroerende voorheffing per gehandicapte persoon, met uitsluiting van de gehandicapte kinderen, vermeld in punt 2°, voor de woning waar de gehandicapte persoon volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn woonplaats heeft. Deze vermindering wordt berekend alsof het een gehandicapt kind betreft.
- 2. Er wordt een vermindering verleend van :
1° 20 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor woningen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E60;
2° 20 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor andere gebouwde onroerende goederen dan woningen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E70;
3° 40 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E40;
4° 50% van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning na 31 december 2012 is ingediend en die op 1 januari van het aanslagjaar ten hoogste een E-peil hebben volgens de onderstaande tabel:
datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning | E-peil nieuwbouw | E-peil ingrijpende energetische renovatie |
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 | E50 | / |
vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 | E40 | / |
vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 september 2016 | E30 | / |
vanaf 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2019 | E30 | E90 |
vanaf 1 januari 2020 | E30 | / |
5° 100% van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben volgens de volgende tabel:
datum aanvraag stedenbouwkundigevergunning | E-peil nieuwbouw | E-peil ingrijpende energetische renovatie |
datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning | E-peil nieuwbouw | E-peil ingrijpendeenergetische renovatie |
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 | E30 | / |
Vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 | E30 | / |
Vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 september 2016 | E20 | / |
vanaf 1 oktober 2016 | E20 | E60 |
Het E-peil, vermeld in het eerste lid, is het peil van primair energieverbruik, zoals berekend ter uitvoering van titel XI van het Energiedecreet van 8 mei 2009.
De grens van het E-peil waaraan het gebouwde onroerend goed moet voldoen voor de vermindering, wordt vastgesteld rekening houdend met het ogenblik waarop de volledige aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend.
De termijn van tien jaar, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste keer is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2009.
De termijn van vijf jaar, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste keer is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2014.
Alleen de gebouwde onroerende goederen waarvoor het vereiste E-peil voor het gebouw als geheel is bepaald, komen in aanmerking voor de verminderingen, vermeld in het eerste lid. De verminderingen worden alleen toegekend als het gaat om renovatie of nieuwbouw als vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 50° en 110°, van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Bij de overdracht van een onroerend goed waarvoor een vermindering als vermeld in het eerste lid, is verleend, wordt de vermindering vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de overdracht, verder toegekend aan de verkrijger van het goed, voor de nog resterende aanslagjaren in de periode van tien jaar of vijf jaar.
Artikel 2.1.5.0.2. (01/01/2019- …)
- 1. Op aanvraag van de belastingschuldige wordt :
1° de vermindering van de onroerende voorheffing, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 1°, op 50 % gebracht voor een tijdperk van vijf jaar dat aanvangt met het eerste jaar waarvoor de onroerende voorheffing is verschuldigd, als het een woning betreft die de belastingplichtige heeft laten bouwen of nieuw gebouwd heeft aangekocht;
2° een vermindering van 20 % van de onroerende voorheffing verleend voor de woning die wordt betrokken door een oorlogsverminkte die het voordeel geniet van artikel 13 van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948;
3° een kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing verleend als het belastbaar inkomen overeenkomstig artikel 15 van het federale WIB 92 kan worden verminderd;
4° de vermindering van de onroerende voorheffing, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, verleend voor de kinderen van grensarbeiders die ingevolge de regelgeving in het land waar de grensarbeiders zijn tewerkgesteld, van ieder stelsel van gezinsbijslag zijn uitgesloten, als ze volgens de Belgische regelgeving inzake gezinsbijslag in aanmerking zouden komen voor kinderbijslag. - 2. Voor onroerende goederen die langer dan twaalf maanden niet in gebruik zijn genomen, rekening houdend met het vorige aanslagjaar, kan de kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, alleen worden verleend voor :
1° een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed, opgenomen in een onteigeningsplan;
2° een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed in renovatie of verbouwing met sociaal of cultureel doel, uitgevoerd door een sociale woonorganisatie of in opdracht van een overheid;
3° een onroerend goed waarvan door toedoen van een ramp, overmacht, een lopende gerechtelijke of administratieve procedure of onderzoek of een niet-afgehandelde procedure van erfenis de belastingplichtige zijn zakelijke rechten niet kan uitoefenen.
De kwijtschelding of proportionele vermindering voor het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, kan worden verleend voor een periode van maximaal vijf jaar.
Artikel 2.1.5.0.3. (01/01/2014- …)
De verminderingen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 1° tot en met 3°, artikel 2.1.5.0.1, § 2, eerste lid, 1° tot en met 5°, en artikel 2.1.5.0.2, § 1, 1° en 2°, worden beoordeeld naar de toestand op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar van de onroerende voorheffing wordt genoemd. Die verminderingen kunnen worden samengevoegd, met uitzondering van de vermindering, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 2, eerste lid, 3°, die niet samengevoegd kan worden met de verminderingen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
Artikel 2.1.5.0.4. (01/01/2014- …)
De verminderingen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2° en 3°, en artikel 2.1.5.0.2, § 1, 2°, zijn van de huur aftrekbaar, niettegenstaande elk beding dat strijdig is daarmee. De verminderingen zijn niet van toepassing op het gedeelte van de woning of van het onroerend goed dat wordt bewoond door personen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin of die niet tot het gezin van de betrokken oorlogsverminkte of van het gehandicapt kind of de gehandicapte persoon behoren.
Artikel 2.1.5.0.5. (01/01/2014- …)
Als de grens van 745 euro, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 1°, wordt overschreden, blijft de vermindering van 25 % ingevolge die bepaling niettemin behouden voor de belastingplichtige die ze genoten heeft voor het aanslagjaar 1979, zolang :
1° de belastingplichtige zijn woning volledig blijft betrekken;
2° het overschrijden van de grens van 745 euro uitsluitend het gevolg is van de algemene perequatie van de kadastrale inkomens die van toepassing is met ingang van het aanslagjaar 1980;
3° het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke, in het Vlaamse Gewest gelegen, onroerende goederen niet meer bedraagt dan 992 euro.
Artikel 2.1.5.0.6. (07/01/2019- 08/06/2020)
Voor de onbebouwde onroerende goederen in het Vlaams Ecologisch Netwerk, vermeld in artikel 17 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, wordt aan de belastingplichtige een belastingkrediet toegekend dat gelijk is aan 2,5% van het kadastraal inkomen.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, kan nooit meer bedragen dan de onroerende voorheffing, na toepassing van vrijstellingen en verminderingen.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, komt volledig ten laste van het Vlaamse Gewest.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, geldt vanaf de inwerkingtreding van het definitief vastgestelde plan, vermeld in artikel 21, § 9, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, of van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 2.2.11 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009.
Artikel 2.1.5.0.7. (01/01/2019- …)
Aan de belastingplichtige rechtspersoon wordt een belastingkrediet toegekend dat gelijk is aan :
1° 2,5 % van het kadastraal inkomen als het tarief, vermeld in artikel 2.1.4.0.1, § 1, van toepassing is;
2° 1,6 % van het kadastraal inkomen als het tarief, vermeld in artikel 2.1.4.0.1, § 2 of § 2/1, van toepassing is;
3° 2,5 % van het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de coëfficiënt, vermeld in artikel 2.1.4.0.1, § 3, tweede lid, als het tarief, vermeld in artikel 2.1.4.0.1, § 3, van toepassing is.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, kan nooit meer bedragen dan de onroerende voorheffing, na toepassing van vrijstellingen en verminderingen.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, komt volledig ten laste van het Vlaamse Gewest.
Afdeling 6 Vrijstellingen
Artikel 2.1.6.0.1. (09/06/2018- 08/06/2020)
Op aanvraag van de belastingschuldige wordt een vrijstelling van de onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van :
1° de onroerende goederen of delen ervan, gelegen in het Vlaamse Gewest die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor gepensioneerden, of van andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen;
2° de onroerende goederen die een vreemde staat heeft bestemd voor de huisvesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van culturele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, op voorwaarde van wederkerigheid;
3° de onroerende goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt;
4° de nieuwe onroerende goederen, vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, waarvoor overeenkomstig artikel 472, § 2, van het federale WIB 92 een kadastraal inkomen wordt vastgesteld vanaf 1 januari 2008;
5° de nieuwe onroerende goederen, vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, die overeenkomstig artikel 472, § 2, van het federale WIB 92 na 1 januari 1998 en voor 1 januari 2008 aanleiding hebben gegeven tot een verhoogd kadastraal inkomen in vergelijking met het kadastraal inkomen per 1 januari 1998;
6° de nieuwe onroerende goederen, vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, waarvoor voor de eerste keer, overeenkomstig artikel 472, § 2, van het federale WIB 92, een kadastraal inkomen is vastgesteld na 1 januari 1998 en voor 1 januari 2008;
7° de onroerende goederen die onder de toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990 vallen en die met toepassing van artikel 16 van het voormelde decreet als milieubeschermend bos zijn erkend, of die met toepassing van artikel 22 van het voormelde decreet als bosreservaat zijn erkend of aangewezen, of die erkend zijn voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal als vermeld in artikel 42 van het voormelde decreet;
8° de als monument beschermde onroerende goederen of delen ervan die de Vlaamse Regering in erfpacht heeft gegeven of in volle eigendom heeft afgestaan aan een vereniging of stichting die is opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, en waarvan de hoofddoelstelling erin bestaat een of meer beschermde onroerende goederen waarvan ze eigenaar of erfpachter is, in stand te houden, te beheren en te ontsluiten;
9° de onroerende goederen, vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92 voor het gedeelte dat overeenstemt met het kadastraal inkomen van de nieuwe onroerende goederen waarvoor overeenkomstig artikel 472, § 2, van het federale WIB 92 een kadastraal inkomen wordt vastgesteld vanaf 1 januari 2014 en voor 1 januari 2020. Die vrijstelling kan cumulatief worden genoten met de vrijstellingen, vermeld in punt 4° tot en met punt 6°;
10° de onbebouwde onroerende goederen waarvoor een natuurbeheerplan als vermeld in artikel 16ter, § 1, 4°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, is goedgekeurd conform de bepalingen en uitvoeringsbepalingen van het voormelde decreet.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 3°, is van de drie voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 3°, samen afhankelijk. Bij de beoordeling van de voorwaarde dat de goederen op zichzelf niets mogen opbrengen wordt geen rekening gehouden met het feit dat deze onroerende goederen worden gebruikt voor het installeren van hernieuwbare energietechnologieën zoals vermeld in het Energiedecreet van 8 mei 2009, zelfs indien de belastingschuldige daarvoor een vergoeding krijgt van een derde partij.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 5°, wordt verleend voor het gedeelte dat het kadastraal inkomen, vastgesteld op 1 januari 1998, overschrijdt.
De vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, worden ook verleend als het onroerend goed in kwestie het voorwerp uitmaakt van een financiering door middel van financiële leasing of huurkoop met uitgestelde eigendomsoverdracht voor de duur van de overeenkomst. Onder die overeenkomsten worden zowel de leasingovereenkomsten, vermeld in artikel 44, § 3, 2°, b), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, als de leasingovereenkomsten, vermeld in de uitvoeringsbesluiten van het Wetboek van Vennootschappen, begrepen.
In afwijking van het eerste lid, 4° en 9°, wordt de vrijstelling verleend, hetzij voor nieuwe onroerende goederen waarvoor voor de eerste keer een kadastraal inkomen is vastgesteld, hetzij voor het gedeelte dat het kadastraal inkomen, vastgesteld op 1 januari 1998, overschrijdt voor nieuwe onroerende goederen die na 1 januari 1998 aanleiding hebben gegeven tot een verhoogd kadastraal inkomen in vergelijking met het kadastraal inkomen per 1 januari 1998, voor de belastingplichtige die behoort tot een doelgroep waarvoor de Vlaamse Regering, met toepassing van artikel 7.7.1, § 2, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, een ontwerp van energiebeleidsovereenkomst heeft voorgelegd aan het Vlaams Parlement, en de belastingplichtige die overeenkomst niet heeft ondertekend of niet naleeft.
De nieuwe onroerende goederen die geplaatst worden in industriële, nijverheids- of handelsgebouwen die met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 in overtreding zijn inzake de bouwvergunning, komen niet in aanmerking voor de toepassing van het eerste lid, 4°, 5° en 9°.
Artikel 2.1.6.0.2. (01/01/2019- 31/12/2020)
Op aanvraag van de belastingschuldige wordt ook een vrijstelling van de onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van:
1° de onroerende goederen die zijn gebruikt om een kleinhandelsactiviteit uit te oefenen, die in een winkelarm gebied liggen en die op grond van een geldige omgevingsvergunning verbouwd worden tot een of meerdere woningen;
2° de onroerende goederen waarvan minstens de benedenverdieping wordt gebruikt om een kleinhandelsactiviteit uit te oefenen, die in een kernwinkelgebied liggen en waarvan een of meer verdiepingen boven de kleinhandelsactiviteit op grond van een geldige omgevingsvergunning verbouwd worden tot een of meer woningen;
3° de onroerende goederen waar sloopwerkzaamheden, gevolgd door vervangbouw, worden uitgevoerd en die voorafgaand aan de omgevingsvergunning of meldingsakte opgenomen zijn in een van de volgende inventarissen:
a) de inventaris van ongeschikte of onbewoonbare woningen, vermeld in artikel 26, § 1, van het decreet van 22 december 1995;
b) de inventaris van leegstaande of verwaarloosde bedrijfsruimten, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet van 19 april 1995.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° kernwinkelgebied: een kernwinkelgebied als vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid;
2° kleinhandelsactiviteit: de categorieën van kleinhandelsactiviteit, vermeld in artikel 3 van het voormelde decreet;
3° winkelarm gebied: een winkelarm gebied als vermeld in artikel 2, 8°, van het voormelde decreet.
De vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, worden verleend voor een periode van vijf jaar.
De vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden verleend vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de effectieve bewoning die blijkt uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister binnen vijf jaar na de voorlopige oplevering van de ombouwwerken.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt verleend voor het gedeelte dat is bestemd voor huisvesting.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 3°, wordt verleend vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar dat het onroerend goed niet meer voorkomt in de inventaris en wordt in voorkomend geval beperkt tot het gedeelte van het bedrag van de belasting dat, inclusief de provinciale en gemeentelijke opcentiemen, per woning niet hoger is dan 1000 euro of per bedrijfsruimte niet hoger is dan 4000 euro.
De vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, zijn overdraagbaar op de rechtsopvolger.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels voor de aanvraag van de vrijstellingen bepalen.
Artikel 2.1.6.0.3. (01/01/2016- …)
Aan de belastingschuldige wordt een automatische vrijstelling van onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van :
1° de onroerende goederen of delen ervan, gelegen in het Vlaamse Gewest, die gebruikt worden door landelijk georganiseerde jeugdverenigingen die gesubsidieerd worden overeenkomstig het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid en hun lokale afdelingen of door lokale jeugdwerkinitiatieven waarvan het gemeentebestuur bevestigt dat ze beantwoorden aan de definitie zoals bepaald in artikel 9, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet;
2° de onroerende goederen of delen ervan, gelegen in het Vlaamse Gewest, gebruikt als sociaal-toeristisch verblijf, die het label jeugdtoerisme hebben overeenkomstig artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van `Toerisme voor Allen’.
Afdeling 7 Wijze van heffing
Artikel 2.1.7.0.1. (01/01/2014- …)
De belasting wordt geheven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3.3.2.0.1, eerste lid, 1°, en tweede lid, 1°.